Erfrecht De wetgeving omtrent erfenissen moet met zijn tijd mee, vindt een groep hoogleraren. „Erfgenamen worden ongelijk behandeld.”
Na het overlijden van Stieg Larsson, auteur van de Millennium-trilogie, ontstond een jarenlange strijd over zijn erfenis tussen zijn weduwe en zijn vader en broer. Ook al leefde hij al 32 jaar met haar samen, ze kreeg niets. Want ze was niet getrouwd met Larsson, en hij had geen testament gemaakt.
Larsson was een Zweed, maar in Nederland had hetzelfde kunnen gebeuren. Wie niet getrouwd is en niets heeft geregeld, kan na het overlijden van een partner nauwelijks ergens aanspraak op maken. Het Nederlandse erfrecht sluit niet aan op de moderne tijd, en moet dringend worden aangepast.
Dat is een belangrijke conclusie in het boek Voor wie is de erfenis?, dat deze donderdag wordt gepresenteerd. Het is geschreven door wetenschappers uit verschillende disciplines – onder meer de economie, filosofie, rechtsgeleerdheid en sociologie – die pleiten voor het veranderen van het huidige erfrecht en de erfbelasting.
Janneke Plantenga, hoogleraar Economie van de welvaartsstaat aan de Universiteit Utrecht en één van de initiatiefnemers van het boek: „Dit boek is onze voorzet om de wetgeving te moderniseren, en om een nieuwe grondslag te vinden voor die zo gehate erfbelasting. Want ergens zijn we het idee kwijtgeraakt dat juist via het erfrecht en via de erfbelasting een meer gelijke en rechtvaardige samenleving kan worden bereikt.”
Ook al krijgt vrijwel iedereen er ooit mee te maken, het onderwerp is tegelijkertijd zó impopulair dat politici hun vingers er niet aan durven branden (erfbelasting), of de noodzaak nog niet voelen om het aan te pakken (erfrecht).
Ongehuwd samenwonen
Het duurt nog een jaar of tien, twintig voor de eerste generatie zal overlijden die ongehuwd samenwoont, schat Wendy Schrama, hoogleraar Familierecht en rechtsvergelijking en auteur van een van de hoofdstukken in het boek. Maar dát het een probleem wordt, is volgens Schrama een zekerheid, als de wet niet verandert.
Volgens de hoogleraar hebben veel mensen geen overzicht van wat ze wel en niet moeten regelen. „Ze weten ook niet dat ze niets erven als ze niets doen.” Daar ligt een taak voor de overheid, vindt Schrama: „We weten dat mensen niet altijd zo verstandig handelen als ze zouden moeten. Daarom leggen we rotondes aan, en stelt de overheid een ziektekostenverzekering verplicht. Hetzelfde zou moeten gelden voor het erfrecht: je mag veronderstellen dat als mensen lang met elkaar samenwonen, zij ook willen dat hun partner hun vermogen erft.”
Het ingewikkelde is dat er, anders dan bij een huwelijk, niets op papier staat als een stel ongehuwd samenwoont. Hoe weet je dan, als een van beiden overlijdt, of ze écht hebben samengewoond, en hoe lang? Bijvoorbeeld met een ‘duurcriterium’, zegt Schrama: als een stel sinds twee jaar een notarieel samenlevingscontract heeft – dat heeft ongeveer de helft van de ongehuwd samenwonenden, maar het staat los van het erfrecht – kun je ervan uitgaan dat de overledene wilde dat zijn partner zijn geld erft. Schrama: „En is er geen samenlevingscontract, dan bijvoorbeeld na vijf jaar samenwonen. Dat kan worden aangetoond met een inschrijving bij de gemeente op hetzelfde adres, of met bankafschriften, of foto’s waarop het stel samen in de tuin zit… Je krijgt er wel wat debat over, maar het is werkbaar.”
Jaarlijks wordt er in totaal zo’n 14 à 15 miljard euro nagelaten. Ongeveer een half miljoen mensen wordt met overlijden en erven geconfronteerd. Dat verklaart „het publieke ongemak dat het belasten van erfenissen opwekt”, schrijft Wiemer Salverda, emeritus hoogleraar Arbeidsmarkt en ongelijkheid, in het eerste hoofdstuk. Hij stelt dat erfenissen de vermogensongelijkheid in Nederland niet vergroten of verminderen , maar wel in stand houden. De 10 procent rijksten in Nederland bezaten op 1 januari 2016 66 procent van het totale vermogen van particuliere huishoudens.
Allerhoogste vermogens
Het is een „beredeneerde conclusie”, aldus Salverda, want de erfenisstatistieken worden vertekend doordat bijvoorbeeld populaire schenkingen bij leven (ouders kunnen hun kinderen onbelast een ton schenken voor het kopen of verbouwen van een huis) niet worden meegeteld. Dat geldt ook voor het erven van grote bedrijfsvermogens – daarvoor gelden forse belastingvrijstellingen – en de volgens Salverda „plausibele” aanname dat de allerhoogste vermogens door juridische constructies grotendeels buiten het bereik van de erfbelasting blijven. Grote erfenissen, schrijft hij, blijven veelal binnen vermogende kringen en houden op die manier de ongelijkheid in stand.
Dat sluit aan bij de analyses die filosofen Sem de Maagt en Ingrid Robeyns maken in hun bijdrage aan het boek. Er zijn redenen om kritisch te kijken naar de bestaande vrijstellingen, betogen ze. Het is, in feite, een afweging tussen vrijheid en gelijkheid: vrijheid van de gever om zijn volledige vermogen na te laten aan wie hij wil, en (meer) vermogens- en kansengelijkheid in de samenleving. Robeyns: „Wij vinden vooral dat je consequent moet zijn. Als je vrijheid de belangrijkste waarde vindt, botst dat met de vrijstellingen die kinderen krijgen.”
Want: wat als je bijvoorbeeld geen kinderen hebt, maar wel iemand die net zo belangrijk voor je is? „Die persoon moet dan veel meer belasting over zijn erfenis betalen. Ik begrijp deze vrijstelling vanuit de emotionele kant, maar het is een archaïsche wet die stamt uit een tijd waarin gezinsstructuren veel belangrijker waren dan nu.”
De filosofen maken ook korte metten met de uitzonderingen die gelden voor bedrijfsopvolging. Die is niet eerlijk, vinden zij. Want wie bijvoorbeeld een fietswinkel ter waarde van een miljoen erft, hoeft daarover geen belasting te betalen, terwijl iemand die een huis van een miljoen erft, 183.600 euro moet afdragen. Robeyns: „Dat is een ongelijke behandeling van erfgenamen, én van ondernemers. De erfgenamen uit het voorbeeld bevinden zich in ongelijke uitgangsposities om te gaan ondernemen. Wij hebben geen argumenten gevonden die dit rechtvaardigen.”
Waarom het dan toch zo is vastgelegd in de wet? Robeyns: „Beleid wordt niet altijd gemaakt op basis van rationele argumenten, maar op basis van wie er goed kan lobbyen.”
Bron: www.nrc.nl / Anne Dohmen